Mijn vader had een bijzondere oom: Oom Jan. Voor mij was Oom Jan ongeveer even fascinerend als Oom Willibrord van Jan Terlouw of een willekeurig personage van Roald Dahl. Een oom die in principe een gewoon mens is maar met wie je altijd in ongewone avonturen belandt. Zo’n oom die op verjaardagen onverwachts kan binnenvallen, midden in de winter bruinverbrand of ’s zomers met een exotische outfit waar de verhalen vanaf springen. Een oom die een beetje detoneert in serieus gezelschap maar die jou regelmatig serieuze levenslessen leert. Ik heb Oom Jan nooit ontmoet. Mijn vader en een deel van zijn broers en zussen zijn reeds dood of worden oud, dus op het spoortje verhalen in mijn hoofd na, vallen de verhalen van Oom Jan bijna stil. Het archief van Oom Jan stond echter nog op de zolder van mijn moeder. Vorig jaar besloten zij en een jongere broer van mijn vader om het aan het IISG [1] te doneren. Hun korte briefje erbij was voor mij het vonkje om het verhalenvuurtje weer eens op te stoken! Hoe bijzonder? Dat Oom Jan bijzonder was, is in een paar woorden samen te vatten. Hij kwam uit een redelijk christelijk, nuchter Twents nest en kreeg het voor elkaar om zowel pacifist, vegetariër, homoseksueel als moslim te zijn. Ter referentie: we hebben het over de tweede helft van de vorige eeuw. Oom Jans leven begon rond de eeuwwisseling in een hervormd gezin in Almelo. Hoe christelijk dit gezin precies was weet ik niet – ik weet wel dat een aantal van Oom Jans neven en nichten (dus mijn ooms en tantes) later een behoorlijk fanatiek pad op zouden gaan. “Neef X is niet op de familiedag, want hij is bijbels uitdelen in China”. Oom Jan zelf was niet zo christelijk; getuige zijn archief verdiepte hij zich vanaf zijn studententijd in geweldloosheid, pacifisme, communisme, socialisme, humanisme, theosofie en de islam. De “zorg voor je naasten” was iets wat hij wel van huis uit meegekregen had: het verhaal gaat dat hij tijdens zijn studietijd zijn vaders meubelzaak binnenstapte om om een nieuw bed te vragen. Want een arme vriend had geen bed - "en wij hebben er thuis nog zo vele staan…” Wetenschapper voor vegetariërs Na zijn studie (we schrijven eind jaren twintig) kwam hij in het toenmalig Nederlands Indië terecht, op een vakgebied dat hem later een hoge pief bij de FAO zou maken. Hij was scheikundig ingenieur en kwam te werken bij het Scheikundig Laboratorium van de Plantentuin te Buitenzorg (Bogor). Niet verwonderlijk voor een principieel vegetariër was veel van zijn wetenschappelijk onderzoek gericht op duurzame (eiwit- en vitaminerijke plantaardige) voedselproductie in de regio. Wel verwonderlijk voor een Nederlander, was dat hij zowel tijdens de Japanse bezetting als in de jaren na de onafhankelijkheidsverklaring in Indonesië bleef werken. Wellicht hielp het dat hij de onafhankelijkheidsbeweging steunde – ook al een ongewoon standpunt voor een blanke man in die tijd. Zijn betrokkenheid bij de Indonesiërs ging verder dan verbale steun. Hij schijnt regelmatig Indonesische studenten naar Nederland gestuurd te hebben om te studeren; ze woonden dan in zijn pied-à-terre in Den Haag, dat hij had voor het geval dat hij zelf weer eens in het land was. Als hij dan vervolgens zelf weer eens Nederland bezocht, waaide hij zomaar bij zijn zus Sophia binnen, logeerde bij familie of in zijn zomerhuisje in het Grote Bos[2]. Overigens wist de familie niets van deze weldaden af. Pas op het moment dat Oom Jan overleed, kwam men er achter dat er een aantal extra “nabestaanden” in zijn huis zaten met wie men rekening had te houden. Ze mochten hun studie uiteraard afmaken op kosten van de erfenis. Van COC tot FAO Oom Jan had geen kinderen en of hij een partner had is mij onbekend – volgens de archieven "bezigde hij de homofilie amper", maar dat gaat verder in de nevelen gehuld, zoals bij vele homoseksuelen in die tijd. Oom Jan wist al vroeg dat hij homo was, maar bij gebrek aan COC [3] en andere openbare bronnen was het nog een heel vraagstuk wat dat “homo zijn” in je leven betekende en bijvoorbeeld hoe je een “coming out” moest maken. In de correspondentie met lotgenoten uit die tijd kunnen we lezen hoe ze daar mee worstelden… In tegenstelling tot Oom Willibrord was Oom Jan meer dan een rare snuiter: in de jaren zestig en zeventig reisde hij de wereld rond als adviseur voor de FAO, onder andere in Afrika. Aan zijn bezoek aan Caïro heeft hij zijn moslimschap te danken. Als boekenliefhebber en wereldmens was hij zeer nieuwsgierig naar de beroemde al-Azharmoskee [4], maar daar aangekomen kreeg hij te horen dat hij alleen naar binnen kon als moslim. “En wat houdt dat dan in, moslim zijn?” vroeg hij met een ironische grijns die ik me levendig kan inbeelden. “Verklaren dat er maar één god is en dat Mohammed zijn profeet is.” – hetgeen hij spontaan deed. En dus werd hij dertig jaar later als moslim begraven in Den Haag. Ik heb geen familielid kunnen vinden dat hem ooit heeft zien bidden, laat staan vijfmaal per dag naar het oosten [5], maar zijn Indonesische vrienden waren er van overtuigd. Op avontuur met Oom Jan De mooiste verhalen die ik mis, die mijn vader me niet meer kan vertellen en die mijn jongere oom niet kent, is hoe Oom Jan zomaar binnen kon vallen en midden in de Koude Oorlog kon zeggen “Kom, we gaan morgen naar Tsjechië.” en dan mijn vader meenam naar de andere kant van het IJzeren Gordijn. Hierbij horen verhalen over strenge Tsjechische douaniers die met Ghandiaanse vriendelijkheid overgehaald werden om toch eventjes de slagboom omhoog te doen, over illegaal kamperen in het grensgebied en over Oom Jan die in een park midden in Berlijn zo bloot mogelijk ging zonnen, tot schok van zijn jonge reisgenoten – dat dééd je toch niet! Na zijn pensionering kwam er wat vastigheid in zijn reizend leven. De vastigheid bestond uit ’s zomers in het buitenhuisje wonen en ’s winters op Bali leven. Tot aan zijn dood woonden er nog Indonesische studenten in zijn Haagse huis. Af en toe waaide hij binnen bij familie, door zijn yoga-oefeningen (en warme winters?) nog topfit. Op zijn tachtigste demonstreerde hij nog even de Sirsasana (hoofdstand) op het parket bij mijn ouders. Je vraagt je dan af, hoe eindigt het leven van zo’n man? Op 27 september 1984 werd hij in Den Haag doodgereden door een tram. De vliegtickets naar Bali zaten al in zijn zak. [1] Het IISG, voluit “Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis”, is een instituut dat de geschiedenis van werk, werkenden en arbeidsverhoudingen wereldwijd onderzoek doet en verzamelt. Website: https://socialhistory.org/nl. [2] In mijn herinnering klinkt dit veel idyllischer dan datgene wat je vindt als je het gaat googlen. http://www.rcn.nl/nl/vakantieparken/nederland/utrecht/rcn-het-grote-bos/home. [3] Het COC, oftewel “de Nederlandse Vereniging tot Integratie van Homoseksualiteit”, is opgericht in opgericht in 1946 en daarmee naar eigen zeggen de oudste nog bestaande LHBT-belangenorganisatie ter wereld. Meer over de afkorting en de ontstaansjaren van het COC is te vinden op hun website: http://www.coc.nl/over-ons. Oom Jan was secretaris van het COC van 1948 tot 1950. [4] Aldus Wikipedia: Al-Azhar-moskee ('de moskee van de meest glansrijke') is onderdeel van een van de meest eerbiedwaardige instituten van Caïro. Het is een onderdeel van de Al-Azhar-universiteit. [5] Overigens kan ik me goed voorstellen dat hij best had willen bidden naar het oosten door het te zien als persoonlijke variatie op “eert uw vader en moeder”. Die woonden immers in Almelo – het oosten dus.
1 Reactie
Wat is dat nou, die KelSAC? Is dat een Studenten Alpen Club? Maar jullie zijn toch helemaal geen studenten meer? Er waar staat "Kel-" dan voor, welke stad is dat? Dit zijn vragen die we vaak te horen krijgen. We, dat zijn Kelvin, Menno, Mieke, Rik, Tom en ik. Tijd om eens het verhaal te vertellen van de KelSAC lijkt me. Het begon allemaal op een intersacciale wintervakantie in de Calanques. ’s Avonds op de koude, donkere camping werd al binnen een paar dagen duidelijk wie er “snel & saai” of “speciaal en smullen” wilde eten. Menno en ik wilden graag mooie visjes en ander lekkers uit de Franse hypermarché, Catho was vega dus die ruilden we tegen Mieke die wel iets anders lustte dan elke dag pasta rode saus. Kelvin was de ASAC een paar dagen vooruit gereisd en sloot zich vanzelfsprekend aan. Toen de ASAC eenmaal arriveerde en halfgare hutspot ging maken met uit Nederland meegenomen aardappels, bleef Kelvin liever bij ons. Na een paar dagen zorgde dat voor wat roering. “Dan richt je toch je eigen SAC op, KelSAC!” werd er geroepen. Hiermee was de KelSAC geboren, want geen naam is beter dan een geuzennaam. Op 4 januari 2008 spoot Catho met spuitsneeuw deze naam op de ASAC-bus en toen was er geen weg meer terug. Terug in Nederland besloten we nog eens lekker te gaan koken – een zevengangendiner inclusief zelfgemaakte tortelinni, zelfgebogen amusevorken en heel veel wijn. Vanzelfsprekend besloten we ook Rik Boss hiervoor uit te nodigen. Een prachtige traditie was geboren: een paar keer per jaar startte iemand weer de maildiscussie over koken, locatie en thema. De eerste weekenden waren chaotisch, werden gekookt in studentenkeukens met weinig ruimte, het servies bestond uiteen allegaartje en we zaten steevast pas om half drie ’s nachts aan het dessert. In de loop der tijd begonnen er vaste patronen te ontstaan. Ongeveer een weekje van tevoren beginnen we per mail of app te discussiëren over een random thema zoals Roze, Vet Alpien, Koffie, Sterren en Vulkanisch. De thema’s zijn een prachtig excuus om mooie gerechtjes bij elkaar te bedenken in de zee van mogelijkheden. Een KelSAC-weekend begint doorgaans met een uitgebreide lunch in de stad van handeling; daarbij brainstormen we over de mogelijke gerechten, bladeren door kookboeken of zoeken receptjes of ideeën op internet. Op een bepaald punt schrijft Mieke, onze onofficiële abactis [1], de boodschappenlijst uit. Daarna gaan we op pad, lekker naar de markt, de kaasboer, wijnboer, delicatessenwinkeltjes en de supermarkt voor de rest. Tegen een uurtje of vijf zijn we thuis, schenken een eerste glas in en gaan aan de slag met de voorbereidingen. Mijn behoefte aan overzicht heeft ervoor gezorgd dat ik iedere keer een mooie menukaart aan het schrijven ben – meestal op de meest lelijke ansichtkaart die we konden vinden en die bij het thema paste. Rond een uur of zeven à acht gaan we aan tafel voor de amuses en daarna tafelen we lekker verder; steeds zijn er twee mensen die een gang “afmaken”, terwijl de rest aan tafel zorgt dat de wijn op komt. Na jaren volharding heb ik de rest ondertussen zo ver dat we éérst dessert eten en daarna pas de kaasplank doen – want daar kan je lekker eeuwig bij natafelen. Het zou zonde zijn van al die gesmolten chocola [2] als je begint met de kaasplank en het dessert vergeet. Na een paar jaartjes en een tiental KelSAC-weekenden besloten we dat het tijd was om Tom te vragen of hij mee wilde doen. Tom was immers een ervaren rot in de SAC-wereld, kon gezellig kletsen en had een passie voor lekker kokerellen - kortom, het perfecte KelSAC-lid. Tom had natuurlijk de pech dat hij hiermee jarenlang onze feut zou blijven, want met een gemiddelde nieuwe ledeninstroom van 1 nieuw lid per 5 jaar schiet het natuurlijk niet op. Gelukkig doen we niet aan ontgroeningen en werken we solidair samen met afwassen en andere taken. Onze taakverdeling verloopt altijd heel organisch: als we beginnen met koken gaat iedereen gewoon doen waar hij/zij zin in heeft. Om een zevengangendiner in een paar uur op tafel te krijgen heb je wel wat planvaardigheden nodig en daarom stemmen we natuurlijk wel af wat we gaan doen, en wanneer. Iedereen heeft wel een beetje zijn specialisatie: Mieke is goed met grote stukken vlees, ik doe vaak toetjes en garneringen, enzovoorts. Je moet mij niet vragen om lamsbout lekker te bereiden en je moet Rik niet vragen om een recept te volgen. Samen krijgen we het voor elkaar om iets moois op tafel te zetten! Naast een kleine twintig KelSAC-weekenden hebben we de afgelopen jaren nog wat meer activiteiten georganiseerd. Er is een KelSAC-expeditie naar Corsica geweest met veel regen en lekker eten, een KelSAC-examenweekend (waarbij 3 KelSAC-leden overdag SKB- en SKI-examens beoordeelden, en we ’s avonds een zevengangendiner op de camping kookten), Meet-The-Parents weekendjes en een actieveledenuitje (naar het blindenrestaurant in Amsterdam [3]). We zitten niet alleen maar met ons eigen clubje aan tafel - we hebben we ook een stiekeme pedagogische missie. Vaak hebben we het gehad over het NSAC-kookboek dat we zouden schrijven, getiteld “Nooit meer pasta rode saus”. Helaas is dit kookboek er nooit gekomen, dat had iets te maken met de vele nevenactiviteiten van de gemiddelde KelSAC’er (SAC-bestuurder, opleidingscommissie, wedstrijdklimmer, fanatiek buitensporter, ...). Waar we wel tijd voor vonden, was het incidenteel cateren van grote SAC-evenementen. We hebben op een aantal NSK(B)’s, diessen en indelingsdagen geprobeerd om lekker grotegroepenvoedsel te bereiden in plaats van suffe hap. Meestal trekt Kelvin deze klussen, vaak samen met mij, soms met hulp van de anderen erbij. Komend NSKB (12 december 2015 in Sterk) zijn we weer van de partij! Terug naar de beginvraag: zijn we nou een echte SAC? Eigenlijk niet, want technisch gezien zijn alle Studenten Alpen Clubs aangesloten bij de NSAC, staan open voor alle leden (no way!), zouden toch minimaal één studerend lid moeten hebben en nog wat van dat soort reglementaire details. We noemen onszelf meestal een intersacciaal genootschap, want dat zijn we nog steeds: GSAC-, ASAC-, USAC-, NijSAC-, MaasSAC- en TSAC-bloed stroomt door onze gelederen. We hebben dus wel een warme relatie met de SAC's. Zoals het een SAC betaamt, hebben we een eigen NSAC-mailadres [4], facebookpagina [5], vlag (namelijk ons afschuwelijk lelijke tafelkleed) en logo. We hebben zelfs een dispuut (het damesdispuut) - althans zo noemen we het als Mieke en ik weer eens rustig koffie gaan drinken zonder de boys. Tot slot hebben we dat wat een SAC een echte SAC maakt: het unieke KelSAC-ei, met noten en de restjes van de kaasplank. We hebben alleen geen lied, want we draaien alleen suffe instrumentele klassieke muziek tijdens het eten, die de goeie gesprekken niet overstemt. Want dat is natuurlijk het belangrijkste van zevengangendiners! [1] Aangezien we geen ALV’s en geen ledenlijst hebben, is dat verder de enige abactis-taak.
[2] Volgens de heren is een KelSAC-weekend niet volledig als ik niet een keer chocola heb staan smelten (au bain-marie natuurlijk). [3] Zie: www.ctaste.nl/ [4] Je kan ons bereiken op kelsac apestaartje nsac punt climbing punt nl! [5] Op de hoogte blijven? Like ons: https://www.facebook.com/kelsac.nl/?ref=bookmarks. Trip report Hier moest eigenlijk een gaaf & gezellig verhaal staan over mijn avonturen met Marit. Het verhaal begon ongeveer zo: er waren eens een sportklimmer en een alpinist die elkaar halverwege tegenkwamen en mooie multipitches gingen maken. Immers, sinds ik vrolijk nutjes legde in een multipitch en sinds Marit haar eerste 7a klom in Zwitserland, mogen we elkaar niet meer 100% het één of het ander noemen. In de basis zijn we dat natuurlijk wel, en daarmee dachten we een gouden team te zijn. Ware het niet dat we iets vergaten. Of eigenlijk: ik was iets vergeten. Ondanks dat ik al jaren een mooie vakantiepaklijst heb [1], was ik vergeten mezelf goed mee te nemen. Dus ging er een verborgen koffertje vol emoties mee. En daar kwamen we helaas pas in Zwitserland achter. Klimmen in een hittegolf De vakantie begon veelbelovend, Roel en ik namen zelfs een dagje eerder vrij om niet tegelijkertijd met de wielrenners [2] Utrecht te verlaten en we cruisten comfortabel in onze airco-auto naar de Frankenjura. Ondanks een avondtemperatuur van 29 graden (om 22u!), de eerste twee vlekken op mijn broek en het ‘er in laten vallen’ van de lont van de olielamp, waren we goed gemutst. Het was immers vakantie! Daarna volgenden vier tropische dagen: drie waarbij het kwik boven de 35°C kwam en een ijstijddagje met slechts 28 graden. Uit het verleden weet ik dat ik altijd een dagje moet wennen aan warmte, dus verklaarde ik zaterdag dat ik überhaupt niet hoefde te klimmen - een beslissing die Hans & Roel om half negen ’s avonds besloten te volgen. De volgende dag gingen we, geheel tegen mijn principes maar dit toont de ernst van de situatie, ’s ochtends klimmen. Laat in de avond klommen we nog een routetje met Mathieu erbij. Was het gisteren nog leuk om overdag een beetje te chillen en te lezen, deze tweede warme dag trok ik mentaal en fysiek al moeilijker. Na een onweer waarbij de hemel emmers water op onze tent gooide was het maandag wel te overleven. Dag vier was, zoals wij het als kinderkampleiding [3] altijd noemden, “breekdag”. Breekdag Hollanders [4] die we zijn, besloten we op deze rustdag op het heetst van de dag het pittoreske Bamberg te gaan bekijken. Na net wat te lang rondslenteren onder de onontkoombare hittedeken ging bij mij het knopje uit. Ik kon letterlijk geen pap meer zeggen. Om een lang verhaal kort te maken: combineer een gehaast vertrek van werk en stress die later loskomt, een lichamelijke klap van de warmte en een overgevoeligheid voor niet-lekker-in-je-buik-voelen en je hebt mijn recept voor een implosie. De eerste vakantieweek leefde ik in het moment: als het goed ging was ik blij met de boys op pad, als het niet goed ging borrelde de onrust overal, netto was het wel oké. Blijkbaar moest ik nog eens 400 km rijden en in het gezicht kijken van mijn lieve buddy voordat ik echt in stukjes kon breken. Wat ik dus ter plekke deed op het station van Sargans. To berg or not to berg Die avond reden we door naar onze doelbestemming in Oost-Zwitserland om een nacht onder de sterren door te brengen met een prachtig berguitzicht, een wandel- en chilldagje en een nacht die bruut verstoord werd door een toeterende boze boer en een bijbehorende bende koeien. De dag daarop scheidden onze wegen: ik wilde tot rust komen, liefst in het liefelijke Frankrijk, zonder ook maar iets te hoeven doen – Marit wilde bewegen, liefst in haar geliefde bergen. Qua energielevel en logistiek waren onze gevoelens onmogelijk te combineren. Tranen. Een paar honderd kilometer later lag ik op een rotsblok in Fontainebleau [5]. Ook daar heb ik, geheel tegen gewoonte, niet geklommen. Ik heb wat gelopen, veel gelegen en vooral heel veel gedacht en gevoeld. Een vakantie als deze is zo’n zeldzaam moment van inzicht, die je even met beide benen op de grond plaatst, stil zet en om je heen doet kijken. Wat doe ik met mijn leven, waarom gebeurt dit, wat doe ik met de mensen om mij heen, wat zou ik anders moeten doen? Zo’n vakantie is een les in nederigheid en bewustzijn. Een les in voelen en er naar handelen. Een les van 2953 kilometer. Hopelijk rij ik ze de volgende keer weer om samen met Marit mooie routes te doen. Maar nu eerst, aan de slag met de nieuwe losse eindjes. [1] Erg praktisch wanneer je klimmaatje in Groningen woont, jij in Utrecht, en je wil samen met voldoende materiaal naar de Ith. En overigens ook wanneer je andere klimmaatje in Stuttgart woont en je met beperkte bagage naar Zuid-Frankrijk gaat vliegen. [2] Zaterdag 4 juli vertrok er een of ander wielerwedstrijdje uit Utrecht en die hadden voorrang op de auto’s… [3] Je kinderen laten ervaren wat zo'n breekdag is? De allerbeste vind je op www.akckampen.nl. [4] Hier blijkt dus duidelijk dat Hans na al die jaren in Stuttgart nog steeds een echte Hollander is. [5] Wat, weet je niet wat dat is? Dat is de grootste meditatieve speeltuin voor volwassenen in West-Europa. Sfeer-impressie: https://www.youtube.com/watch?v=eGNrjDXmuOs. “L’Europe est et devrait rester un continent multilingue" Que pensez-vous de cette déclaration du Conseil d’Europe? Ce n’était pas la phrase la plus excitante de ma vie qui annonçait le début de mes aventures européennes. En effet, j’en étais même un peu terrifiée. C’était mon prof sympa qui m’avait demandé si j'avais envie à participer à un concours d’écriture en français. Bien-sûr que je répondais affirmativement sans aucune hésitation; tout le monde (bref: toute ma classe) savait que j’avais une passion pour cette langue. Alors me voilà, enfermée dans une petite pièce pour écrire quelque chose d’inspirant, en deux pages et trois heures maximum. La question et le papier blanc me regardaient comme un petite Française super-stricte. Elle était d’une sorte que on ne peut pas désobéir. Donc je commençais, un peu désespérée, avec la phrase que tous les francophones connaissent. "Nous sommes en 2000 après Jésus-Christ. Toute l’Europe est occupée par le vainqueur, l’anglais. Toute l’Europe? Non…" Ces lignes m’ont sauvé; grâce à elles, je gagnais la deuxième prix dans le concours. Après avoir réglée une petite inconvenance [1] je partais à Paris, côte à côte avec l’autre hollandaise francophile que je ne connaissais pas encore, Karlijn. L’aventure que nous avions gagné en écrivant, c’était une semaine à Paris. Pourtant, nous ne serions pas seules : l’Alliance Française avait organisé un sorte de concours dans vingt-cinq autres pays européens…Donc nous étions une groupe charmante de cinquante-six étrangers dans la capitale française. Cette semaine m’a donné des expériences que je n’oubliera jamais. C’est étrange comme on peut obtenir un sentiment de groupe après avoir partagé seulement quelques diners, après avoir vue les mêmes point de vues futiles, après avoir discuté quelques nuits. Je connaissais déjà ce sentiment après les colos de vacances auxquelles j’avais participé comme enfant, mais cette fois c’était différent. Il y avait tant de nationalités, tant d’accents et tant d’histoires, qu’on apprenait quelque chose de spécial chaque journée. J’apprenais comment on grandit dans la pauvre mais féerique Moldavie, que les Macédoines dînent même plus tard que les Espagnols et que presque tous les pays orientales utilisent une variante de "dober dan" comme salutation. J’apprenais de quel façon les langues sont importants pour l’identité et, contradictoirement, comment ces langues peuvent réaliser le vrai contact entre les gens. J’apprenais comme nous différons de nos voisins les plus proches (les Belges) et comme nous sommes des ignorants chanceuses parce que nous pouvons voyager si rapidement vers la ville d’amour. Finalement, j’apprenais la magie de l’amitié. La magie pure. Le groupe Chihuahua Pendant cette semaine, il y avait trois chaperons surhumains qui nous ont mené partout, en suivant un programme aussi surhumain qui durait de huit heures du matin jusqu’au minuit. Ils nous ont accompagné vers tous les coins de Paris: Montmartre, le stade de foot, Le Louvre, les ambassades, la Comédie Française, le Parc Astérix, la fête des pompiers [2], Belleville... C’est évident que trois bonshommes, c’est trop peu pour garder un œil sur 56 adolescents excités. Alors, on passait beaucoup de temps à compter et recompter – notamment au métro, l’endroit où on perdait fréquemment des compagnons. Pendant le temps d’attente, on parlait et parfois on chantait. Il y avait même un inconnu qui nous reconnaît à la fête des pompiers: "Ah, vous êtes le groupe ‘Chihuahua’!" [3]. On disait que nous étions un groupe extraordinaire. Après une semaine, c’était fini. Chacun partait avec un autre avion et le moment d’adieu n’existait pas: il y avait ces moments tout le temps, durant à peu près 24 heures. C’était un adieu triste, après cette semaine pleine d’aventures partagées. Le sentiment le plus triste, c’était la vague impression qu’on ne se reverrait jamais. On était dispersé partout en Europe et plusieurs personnes n’avaient ni de l’argent ni du boulot et par conséquent, aucune possibilité de voyager. Les (im)possibilités de la réalité Rentrée chez moi, j’avais beaucoup de photos et une feuille de papier avec quelques adresses de poste et d’email, parfois illisibles ou simplement mal écrit. Avec une petite nombre de nationalités, je gardais le contact en écrivant, pendant des mois et exceptionnellement pendant quelques années. Mais combien de temps peut-on se connaître sans se voir en réalité? La poste est un moyen très charmant et puissant, mais quand le temps passe, elle perds son pouvoir et sa magie. Au début nous avions essayé d’organisé une réunion, mais nous découvrions que c’était impossible aux raisons organisationnelles et financières. Donc on perdait l’espoir de se revoir et lentement on perdait aussi le contact. C’était une chapitre de ma vie qui fut doucement finie. Néanmoins, la vie avait prévue des petites surprises. Plusieurs années après que j’avais reçu la dernière lettre, je recevais un message sur facebook d’une de mes amies macédoines. Elle serait aux Pays-Bas pour un congrès, et peut-être qu’on pourrait se revoir? Inutile d’expliquer que j’étais enthousiaste de ce plan! Donc on se revoit, on buvait du café et on se disait au revoir de nouveau. Cette rencontre me faisait rêver des belles histoires, mais c’était disparu plutôt vite. L’espoir était encore toujours perdu. Ce que je porte encore toujours Il y a deux années quand cela changeait. Je commençais à travailler dans des projets internationales qui me permettaient de voyager partout en Europe de temps en temps. Quand je lisais que l’un de mes hôtels se trouvait à "Vila Nova de Gaia", je me réalisait que je connaissais ce nom de ville typique et que cela pourrait signifier que j’avais une amie là-bas. Elle n’avait pas de facebook et je n’avais pas d’adresse d’email…mais Google montrait qu’il y avait quelqu’une avec son nom qui se présentait comme prof de français et par cette route, on se retrouvait. Nous avons passé toute une journée à Porto, on a parlé non-stop (en français…) et nous découvrions que nous partagions encore toujours les mêmes valeurs et intérêts. Elle me donnait un souvenir que je porte encore (presque) tous les jours, comme mémoire et signe d’espoir. L’histoire continue encore chaque jour, car depuis ce rencontre, j’en suis sûr que la future aura encore des belles surprises. Il y a quelques semaines que j’ai revue encore une autre amie que j’avais crue de ne jamais revoir. C’était un accident: elle est d’origine moldave [4] mais elle vit déjà longtemps aux États-Unis, avec un bonhomme brésilien. Ce n’était donc pas du tout logique qu’on se reverrait à Amsterdam – mais voilà la réalité. Cette troisième rencontre est la cerise sur le gâteau pour moi. Elle me montre comme il y aura toujours des belles surprises quand on ne les attends pas, des histoires qui ne finissent pas, la future d’aventures. [1] J’allais commencer mon premier boulot d’été et je n’avais plus de jours libres… [2] Pendant la nuit avant le quatorze juillet (14 juillet, le jour de fête national la plus importante) il y a des fêtes chez les pompiers. C’est comparable au "Nuit du Roi" en Hollande. [3] Vous le vous souvenez? https://www.youtube.com/watch?v=iYxpi6c35ug [4] Où ça? Plus d'infos: https://fr.wikipedia.org/wiki/Moldavie Lara is een van mijn beste vrienden en ze klimt ook nog eens fanatiek. Dus A+B=C, jullie klimmen zeker veel samen, stoere chicks in harde routes? Nee. Waarom weten we niet, maar dat doen we niet. We kennen elkaar nu een jaar of acht en in die tijd hebben we ongeveer vijf keer samen binnen geklommen en zijn we 1,5 keer op halfslachtige klimvakantie geweest. Oja en 1 weekend naar de Ith en 1 naar Berdorf. Degenen die onze klimagenda's kennen, zullen weten dat dit bizar weinig is in zoveel jaar (of überhaupt in één jaar). Wat we wel hebben gedaan, is een heleboel stoere en maffe klimgerelateerde avonturen beleefd. Ter voorbereiding op onze klimvakantie van dit voorjaar, trakteer ik jullie op de visuele samenvatting van 8 jaar klimvriendschap. |