Wat doen mensen als ze op het station staan, bij de bushalte of in de rij voor de kassa? Velen pakken hun telefoon, sturen snel nog iemand een berichtje, scrollen door facebook, herlezen oude gesprekken, scannen het wereldnieuws. Wat doe je als je in de wachtkamer zit, voor een fysiotherapeut, huisarts of psycholoog? Deels zie ik hetzelfde gebeuren: mensen op hun telefoon of muziek luisterend. Een wachtkamer is niet een plaats waar je gesprekken wilt aanknopen met je buren, nog minder dan op een station. Een wachtkamer is een interessante plek om mensen te observeren. In tegenstelling tot op mijn werk of tijdens klimmen, zie ik mensen uit alle hoeken van de samenleving. Bij ieder mens bedenk ik automatisch een verhaal. Dat zakenmannetje, die jongen met zijn vader, die tokkie-huisvrouw.
De wachtkamer van de ggz in Utrecht waar ik vaak kom, vind ik een van de meest fascinerende wachtkamers. Omdat het de afdeling ‘jeugd’ (<35?!) is, lopen er kinderen en jongeren van alle leeftijden rond en hun bijbehorende (pleeg-)ouders. Ik weet niet wie ik interessanter vind: de kinderen of de volwassenen waar ze bij horen. Voelen wij volwassenen ons al enigszins ongemakkelijk om een ggz-gebouw binnen te lopen, voor sommige kinderen is dat nog 10x erger. Ineengedoken op de trap, zich verschuilend achter telefoon en oordopjes, capuchon over hun hoofd…sommigen willen er uit alle macht niet zijn. Maar er is ook een andere kant: in de wachtkamer staat speelgoed, hangen posters van supermensen zoals Pippi Langkous, waskrijt-tekeningen kleuren de gangen aan met hun verhalen. Het heeft iets heel vertederends en geruststellends dat jonge kinderen die een tikje anders zijn, hier met hun hoofd terecht kunnen. Dat we in een land leven waar je vanaf kinds af aan geholpen kan worden met onhandige tics of demonen in je hoofd. De wachtkamer wordt een gewone verzamelplek als je er een half jaar lang wekelijks komt, zeker als je met een groep bent. Wij horen hier. We willen er niet zijn, maar dit is ons bankje buiten, ons ritueel voordat we zo meteen weer even onze ziel moeten blootleggen en bijschuren. Met een zekere nonchalance lopen we nu door het gebouw. Er is spanning voelbaar voor wat er het komende 1,5 uur weer gaat gebeuren, maar we weten waar we zijn. Wij ownen deze plek. Op de trap zit een ineengedoken jongen. Ik zou hem willen vertellen dat het oké is om hier te zijn, dat hij er mag zijn, dat het allemaal ooit goed zal komen. Ik doe het niet, ik durf niet door zijn onzichtbare schild heen te breken. In de wachtkamer keer ik weer terug naar mezelf. Sinds ik voor het eerst naar een psycholoog moest, zet ik mijn telefoon uit voor ik binnen kom. Ik wil niet met anderen bezig zijn - eigenlijk moet ik ook niet naar al die interessante mensen om me heen kijken. Hoe zit ik er zelf eigenlijk bij? Wat wilde ik zo meteen ook al weer zo graag bespreken? Wat is er gebeurd met alle wijze woorden van de vorige sessie? De grootste uitdaging van de wachtkamer: zitten met jezelf.
0 Reacties
Big Brother, Temptation Island, Debiteuren-Crediteuren, Wie is de Mol: zet een groep mensen bij elkaar en er gebeurt iets boeiends. Acht maanden lang zat ik er midden in: twintig vierkante meter, acht jongeren, twee ochtenden per week. Ik had jullie een vervolg beloofd en hier is er weer een: over hoe ingewikkeld het dagelijks leven kan zijn en hoe daarmee te dealen. Je buurman komt in de GGZ terecht
Even een opfrissertje van de cijfers: 44% van de Nederlanders krijgt ergens in zijn leven last van een psychische stoornis. Psychische stoornissen kunnen bijvoorbeeld een stemmingsstoornis (bijv. depressie), angststoornis, middelenstoornis (m.n. alcoholverslaving), aandachtstekortstoornis (ADHD en vele anderen) of gedragsstoornis zijn. Op jaarbasis heeft een vijfde van de volwassen bevolking een psychische stoornis. Dat zijn bijna twee miljoen mensen! [1] Ik dacht altijd: psychologen zijn er voor mensen die echt van het padje af zijn. Die iets raars hebben in hun hoofd. Maar nee: als je vastloopt in je leven om welke reden dan ook, kan het verrekte verfrissend zijn om met een ervaren buitenstaander te praten. Die patronen bij je kan herkennen, je kan trainen om ze te veranderen of verminderen, truukjes kent en huiswerk meegeeft. Dat kan iedereen wel eens gebruiken op zijn tijd! Generatie Y en haar problemen Terug naar onze groep. Groepen heb je in alle soorten en maten; een anorexiagroep is heel wat anders dan een pubergroep. Mijn groep was er een voor jongvolwassenen met een angst- en/of emotieprobleem. Leeftijd mid-twintig tot mid-dertig: generatie Y dus. Er is genoeg geschreven over deze generatie, zowel in negatieve als positieve zin. We hebben veel mogelijkheden en dus keuzes en tegelijkertijd zijn allerlei oude zekerheden omgevallen. Een huis kopen is niet bij voorbaat een verstandige investering meer, je werk hangt van flextouwtjes aan elkaaar en de derde wereldoorlog is stiekem al jaren gaande [2]. In een tijd waarin alles kan en niets zeker is, zie ik jongeren bij bosjes tegen dezelfde palen aanlopen. Of het nou prestatiedruk, oververmoeidheid, zingeving, relatieproblemen, verstoorde familierelaties, sociale angsten of planningsskills zijn: ze hakken er in. En ze komen bij voorkeur allemaal tegelijk. Wat doe jij als je hoofd overloopt? Bingo, dat is nou wat onze wekelijkse gespreksonderwerpen in groepstherapie waren. Of je nou een officiële stoornis hebt of niet, iedereen worstelt met zijn eigen dingen. Waar loop jij tegenaan en hoe ga je daar in hemelsnaam mee om? Het kan zo simpel zijn. Om mijn heen zijn veel decadente yuppen met een fijne baan en die zo rond hun dertigste besluiten dat ze in hun zuurverdiende weekend niet hun vrije tijd willen opofferen aan schoonmaakverplichtingen – en dus nemen ze een zwartbetaalde schoonmaakster voor een paar tientjes. Geen gek verhaal toch? Draai hem om. Ik ken ook genoeg mensen die niet zoveel geld verdienen en die niet even een paar tientjes per week willen spenderen aan iets wat ze zelf ook kunnen. Of: die niet de drempel over durven om te besluiten dat ze eigenlijk teveel aan hun hoofd en te weinig uren in een week hebben. Die vinden dat ze gewoon de afwas zouden moeten doen, net als alle andere mensen. En die van gisteren ook nog trouwens. En de was van vorige week. En eigenlijk ook nog de plee hadden moeten schrobben. Maar op dat moment is het allemaal al zo’n grote berg geworden dat ze überhaupt maar nergens meer aan beginnen. Normaler Één van mijn groepsgenoten liep hier op vast. Een vriendin kwam bij hem langs, deed de afwas en hielp hem een stukje van de berg afbreken. Hij schaamde zich rot. Ondertussen vertelt mijn collega met een beetje schroom en tegelijkertijd opluchting over haar nieuwe schoonmaker. Stap 1 in de groep: huishoudelijke problemen bespreekbaar maken en ervaringen uitwisselen. Zo simpel, zo moeilijk. Wat vind jij normaler? De yup die zijn schuld snel afkoopt, of de piekeraar die nergens meer aan toe komt? Wat is de norm, wanneer moet je je schamen? Met wie kan jij over schaamte praten? Wordt vervolgd: hoe werkt het laboratorium van de geest? [1] Bron: Trimbos Instituut. Link: https://assets.trimbos.nl/docs/0dd9e8b1-4a0e-4a1b-91d2-03c2711886d8.pdf. [2] Mooi overzichtje: www.msn.com/nl-be/nieuws/wereld/20-signalen-dat-de-derde-wereldoorlog-al-is-begonnen/ar-AAiQTPt#page=5 Ik wil jullie uitnodigen om het eens over werkdruk te hebben. Zo tegen het einde van het jaar hebben veel mensen het lekker druk. Op mijn kantoor eindigt de wereld na 31 december, dat is de Deadline der Dingen. Contrast: in mijn klimhal moeten gewoon wekelijks routes gebouwd worden . Daar maakt de jaarwisseling geen verschil, hooguit voor jaarlijkse grepenaanschafbudgetten. Signalen van je lichaam Waarom laten sommige mensen zich toch zo gek maken door werktijden? Toen ik drie jaar geleden crashte, leerde ik alle regels over een gezonde werk-privé-relatie. Geen werk mee naar huis nemen. Als je vrij bent, echt vrij zijn. Voldoende pauze nemen, voldoende afwisselende werkzaamheden. Ik heb de pech of het geluk dat mijn lichaam ook vrij duidelijke signalen geeft: te hard werken voel ik in mijn rug en pols. Vandaar dat ik mijn anti-RSI-programmatje zo’n twintig keer per dag wegklik. Hij roept nu overigens: “daily limit”. Wat is je persoonlijke grens, of je persoonlijke drive? Mensen uit de juridische of bankenwereld kan ik nog wel begrijpen; als je gaat voor carrière met de grote C, dan kan ik me voorstellen dat alleen de hoogste inzet telt. Leraren kan ik tot op zekere hoogte ook begrijpen, al is het natuurlijk belachelijk dat ze de helft van het jaar overuren draaien en de andere helft vakantie hebben, tegen een mager loontje. Een ander verhaal vind ik artsen. Ik ken veel mensen die om nobele redenen arts willen worden: “mensen helpen”. Waarom duurt een “gewone” werkweek in de medische wereld 50 uur? (een vriend van mij werkt “parttime”: 40 uur…) Of neem dit verhaal van een arts in opleiding: Begeleider: Ik zocht je net, waar was je? AIO: Ik was even naar de kantine om te lunchen... Begeleider: Lúnchen? Heb jij tijd om te lúnchen??? Ik kan daar met mijn hoofd niet bij. Volgens mij is het voor de meeste mensen niet gezond om veel (zeg: meer dan 40u) te werken, en hebben we het financieel ook totaal niet nodig [1]. Waarom doen we het dan?
Kan je meer dan 100% werken? Oké, laat ik beginnen naar mezelf te kijken. Ja, met die twee ochtenden per week groepstherapie erbij heb ik belachelijk hard gewerkt afgelopen jaar. Als ik terugblader in mijn dagboek zie ik dat ik dat ik al weken schrijf: “Dit was weer een flink intensief weekje. Het blijft belangrijk om rustpunten te zoeken.” Afgelopen maand was het meest extreem: op papier werkte ik 3,5 dag (28 uur) zodat ik werktijd inruilde voor therapietijd. Na afloop van de groepstherapie had ik nog een paar weekjes dit ritme. In combinatie met lange weekendjes Portugal leek dat een ideale combi. Integendeel: ik heb het gevoel dat ik heel november voor 4 of 4,5 dag werk verzet heb door mega-efficiënt te zijn, te schrappen en handig te combineren. Nu, in december, werk ik weer “gewoon” 4 dagen. Nou ja, 4,5 in 4 dan. Nog maar 110% in plaats van 130%. De voordelen van te hard werken Op een rare manier was het goed voor me: door minder te werken, ben ik me veel bewuster geworden van welke dingen echt belangrijk zijn op werk en welke minder. Prioriteren kan je leren. Ook plannen dacht ik wel te kunnen, maar kwam er nu pas echt op aan. (Hoeveel werkdagen zitten er eigenlijk nog in december? Oei…) Met mijn ervaringen van de afgelopen jaren ben ik me er bewust van dat dit niet te lang moet duren. Een jaar lang van 7 tot 18 Het kan ook anders. Deze week blikte een collega uit een ander team terug op het jaar en verklaarde ook dat hij hard gewerkt had: “van 7 tot 18u, drie dagen in de week, en dan één dag gewoon van 9 tot 18u, dan hoefde ik op mijn vrije dag niet zoveel te doen”. Het héle jaar. Ik kan me dat bijna niet voorstellen. Oké, de betreffende collega ging overdag vaak wat langer lunchen en dan sporten (ik ga op tijd naar huis en doe dat ’s avonds). Oké, ik wil keihard sporten en veel films kijken – ik vermoed dat hij wat minder doet in zijn korte avonden. Maar hemeltje, ik voelde me even LUI. Ik, met m’n 130%. En dat is nou precies waar de schoen wringt. Ik schop het liefst tegen alle heilige huisjes aan van dingen die we onszelf opleggen, maar hoe kan ik dat verkondigen als ik zelf aan aangetast wordt door dergelijke gevoelens? De wereld vergaat niet zo snel Begrijp me goed, ik ben niet tegen hard werken. Lekker bezig zijn, je inzetten, passie hebben voor wat je doet: allemaal goed. Mits het binnen gezonde grenzen is. Mits er een balans is met je privéleven. En in mijn leven: mits er ook ruimte is voor vrijwilligerswerk naast betaald werk. Werk dat je op een andere manier rijker maakt. Er zit maar één ding op. Blijven reflecteren en blijven roepen. Op mijn afdeling van circa 40 personen zijn jaarlijks een paar mensen overspannen of langdurig ziek. Hallo mensen. De wereld vergaat niet op 31 december, en ook niet in de maanden daarna. [1] Zie de stukken van Correspondenten Rutger Bregman over het basisinkomen en Bregje Hofstede over burn-out en relatie geest-lichaam. In de crisisopvang arriveren mensen van alle leeftijden en allerlei achtergronden: van doorgedraaide huismoeders tot regelmatig terugkerende autisten op leeftijd. Van twintigers hebben we echter vaak een rooskleurig beeld: jonge mensen in de kracht van hun leven, studerend of vol enthousiasme werkend, verliefd en zelfstandig. Jonge soldaten zijn het - en ze redden het niet altijd. Clubje in de crisisopvang Als twintiger behoor je tot de jonkies in de crisisopvang, want alles onder de achttien zit nog bij de Jeugdzorg. Toen ik in Nieuwegein in de crisisopvang kwam [2], vormden de andere jonkies en ik automatisch een drie-eenheid. Het gaf een bijzondere band, met twee mensen die enerzijds in precies hetzelfde schuitje (levensfase) zaten als ik, en anderzijds totaal andere problematiek (oorzaken/ziekte) hadden. Met die twee heb ik snelpuzzelrecords gebroken, de sleur doorbroken met appelflappen bakken (“oja er zijn geen scherpe messen hier, maar ik heb er wel eentje op mijn kamer voor je hoor”), eendjesoorlogen veroorzaakt en privéconcerten op de valse piano gespeeld. Verder leven Na twee weken mocht ik weg uit Nieuwegein omdat ik veel te gezond was naar de GGZ-maatstaven. Zij moesten nog een tijdje blijven, met een ander traject voor de boeg. Na “Nieuwegein” heb ik ze nog een paar keer gezien. We hebben een nieuw puzzelrecord gezet, een biertje gedronken als gewone studenten en uitgebreid hulpverleners geëvalueerd. Daarna liepen onze werelden uit elkaar. Een tijdje terug het bericht op facebook. Één van mijn twee matties is er niet meer. Zelfmoord. Van gedachte tot daad Als klimmer ben ik het gek genoeg wel gewend dat jonge mensen kunnen overlijden, maar dit is van een ander kaliber. Jaarlijks denken circa een half miljoen Nederlanders aan zelfmoord, bijna honderdduizend doen een poging en 1500 slagen hier ook in [3]. Iedereen die in de crisisopvang zit, wordt zich extra bewust van dit stille gevaar, want er loopt altijd wel iemand rond die daar belandt is vanwege een poging. Soms is er zelfs een vrij bizar “en hoe heb jij het geprobeerd dan?”-koffiegesprek. Erg nuttig in het verwerkingsproces overigens, want zulke rauwe en directe gesprekken heb je meestal niet met je familie en vrienden. Voor de mensen om je heen, vind ik zelfmoord één van de asociaalste dingen die je in je leven kunt doen (uitzonderingen daargelaten [4]), en ik denk dat veel mensen dat met mij eens zijn. Ook zelfmoordenaars. Dat ze het tóch doen, zegt iets over hoe zwaar het ze valt. Het kan gebeuren, maar we hopen allemaal dat het niet hoeft. Dat hij er wel voor is gezwicht, is door en door triest. In gedachten We zijn allemaal onvrijwillige soldaten in de gekke wereld die dagelijks leven heet, en iedereen heeft een eigen strategie. Ik vecht niet meer, ik leef gewoon en geniet van wat kan. Hij heeft het niet zo ver gered. In mijn gedachten blijft hij voor mij leven, in die korte periode die we doorbrachten onder zulke rare omstandigheden. De herinneringen hebben een extra betekenis gekregen: er voor elkaar zijn. Zijn. Naschrift: praten over zelfmoord(-gedachten) kan heel gemakkelijk via 113, zowel telefonisch als online (www.113online.nl). Er is ook een forum en aandacht voor nabestaanden. [2] Zie: http://dwwddd.weebly.com/verhalen/crisisopvang.
[3] Bron: http://mens-en-gezondheid.infonu.nl/leven/53023-zelfmoord-zelfdoding-of-suicide-hulp-en-preventie.html. [4] Bijvoorbeeld de recente zelfmoord van de bejaarde Gonnie en Frans-Jozef van der Heijden. Lees: www.nrc.nl/nieuws/2016/10/24/oud-cda-kamerlid-van-der-heijden-met-partner-uit-het-leven-gestapt-a1528170. Vorige zomer, toen ik vele mensen in de parken van Belgrado zag zitten en jongens ‘verkleed’ als backpacker uit de trein gezet zag worden en de vele nieuwsberichten over vluchtelingen las, besloot ik dat ik die mensen wilde helpen. Overheden maken het deze mensen juist alleen maar moeilijker om in Europa veiligheid te vinden, dus ik zag in dat hulp van mensen zelf moest komen. Een paar maanden lang heb ik vanuit Nederland geholpen met spullen sorteren, vrijwilligers coördineren en nieuwsbrieven schrijven voor de Hulpkaravaan naar Griekenland [1]. Geen vluchtelingencrisis maar een solidariteitscrisis Ondertussen maakten de facebookberichten van vrijwilligers in Griekenland me steeds verdrietiger. De situatie werd steeds slechter: het was winter en mensen liepen grote afstanden in de kou en moesten in kleine tentjes of in de open lucht slapen. Nadat Hongarije zijn grenzen sloot eind 2015, volgden snel ook andere landen en strandden mensen op de Balkanroute. De controversiële ‘EU-Turkey deal’ werd aangeprijsd als oplossing, maar echte oplossingen en het nemen van verantwoordelijkheid door de EU laat nog op zich wachten. De EU heeft in september 2015 afgesproken om 160.000 mensen vanuit Griekenland en Italië te ‘herplaatsen’ (“relocate”). Tot nu toe is dit pas gebeurd voor 3056 mensen (pas 1.9%!). Tegelijkertijd is de Griekse overheid niet in staat om menswaardige opvang te verzorgen voor mensen die gevlucht zijn voor oorlog en andere misstanden, terwijl ze hier volgens wereldwijde afspraken recht op hebben. Het is heel triest om te zien dat Europese landen er alles aan doen vluchtelingen tegen te houden, terwijl we prima in staat zijn om ze op te vangen. Er is geen vluchtelingencrisis, maar een solidariteitscrisis [2]. Naar Idomeni Ik wilde meer doen dan alleen vanuit Nederland helpen, en vertrok daarom in mei voor 5 weken naar Griekenland. Ik heb ongeveer 4 weken in Idomeni heb geholpen, een onofficieel vluchtelingenkamp direct aan de grens met Macedonië met op dat moment ongeveer 9000 mensen, en nog 10 dagen in een ‘military camp’ (waarover later meer). Het was goed om de mensen te leren kennen waar in het nieuws alleen in cijfers over gesproken wordt. Ik had al een instelling om vluchtelingen te helpen, maar door het echt te doen ervaarde ik pas echt wat solidariteit betekent. Het klinkt heel cliché en ik vind het heel stom dat het nodig is om te zeggen, maar ‘ze’ zijn gewoon mensen zoals jij en ik. Leeftijdsgenoten die hun studie moesten afbreken door de oorlog en vluchten om dienstplicht te ontlopen. Zwangere vrouwen, families met jonge kinderen, ingenieurs, kappers, journalisten. Je merkt ook dat de vrijwilligers die zijn wezen helpen het niet meer hebben over ‘vluchtelingen’ maar altijd over ‘mensen’. In Idomeni verbleven mensen al enkele weken tot 2 maanden. Er waren vooral gezinnen met kinderen. Het viel me op dat in tegenstelling tot de supertrieste berichten die ik las, er ook vrolijkheid te vinden is. De mensen waren allemaal zo vriendelijk en het kamp was ondertussen een soort klein dorpje geworden. Iedereen zegt je gedag met “Hello my friend”, of nodigen je uit in hun tent met “Welcome, welcome”, alle kinderen willen met je spelen of knuffelen en roepen “I love you”. Er wordt je eten aangeboden en je kunt heerlijke falafelwraps kopen voor 1 euro. Zelfs al ben je een vluchteling met een smartphone... Toch was ik vooral erg stil van wat ik daar zag. De kapotte maar soms ook hele innovatief aan elkaar geknoopte tenten in de modder, vlak langs een lang prikkeldraadhek en ME-bussen die het spoor blokkeren, met op de achtergrond prachtige bergen en velden. Er waren verschillende grote organisaties aanwezig (MSF, UNHCR) en veel kleine organisaties en ‘independent volunteers’. De mensen hadden ondertussen begrepen dat de grens niet meer open zou gaan. Maar een andere plek om naartoe te gaan hadden ze niet, dus was wachten het enige wat overbleef. Wachten in de rij voor eten, wachten op informatie. Wachten op de ontruiming die er een keer aan zat te komen, al wist niemand wanneer. Alle mensen die de reis naar Europa hebben gemaakt, hadden ooit wat geld, maar nu was het bij de meesten opgeraakt. Het enige wat mensen konden doen was het asielproces beginnen, maar dat moest via een ‘Skype-call’ waarvoor je een smartphone en een internetverbinding nodig had. Er waren VIJF medewerkers die de skype-calls beantwoordden, voor duizenden vluchtelingen. Niet meer dan 40 mensen kregen daadwerkelijk iemand te spreken per dag. Hummus Rights Ik sloot me aan bij het Hummus Rights project, waar ik heb geholpen met klaarmaken van de etenspakketjes en het bewaken van de vrouwenrij tijdens de distributie. Het platte brood met een tomaat, een ei en sinaasappel was erg populair en één van de enige maaltijden die ’s ochtends al werden uitgedeeld, te bewaren is en te combineren hoe men zelf wil. Drie uur van te voren stonden mensen al klaar om vooraan in de rij te staan en sommige mensen en vooral kinderen probeerden voor te dringen. Het zorgen voor een ordelijke rij was dan ook niet heel gemakkelijk...Er was een groot team van ‘refugee volunteers’ en ‘gewone/Europese vrijwilligers’ om het in goede banen te leiden. Theekransje met 2000 mensen Verder heb ik de coördinatie van een ‘chai tent’ overgenomen, waar sinds 5 weken elke avond thee werd uitgedeeld aan tot wel 2000 mensen. Mensen keken er erg naar uit, want chai is cultureel belangrijk en er was een gezellige sfeer. Ik nam elke dag m’n boxjes mee waar de jongens hun muziek op afspeelden. Het was een superleuk team van Syrische jongens tussen de 20 en 30, die alles klaarzetten en thee inschonken, een superlieve vader van drie kinderen die de thee brouwde, de Zwitserse meiden die de benodigdheden kochten en naar het kamp reden en soms nog andere vrijwilligers die hielpen met uitdelen. Gezelligheid bij de chai tent in Idomeni (gezichten onherkenbaar gemaakt van personen die ik niet kon vragen of het ok was de foto te gebruiken) Exit vrijwilligers, journalisten en vluchtelingen Op een gegeven moment maakte de politie het vrijwilligers steeds moeilijker om te helpen in het kamp. We werden sowieso elke dag om onze paspoorten gevraagd, waarna onze gegevens werden genoteerd. Soms vroegen ze nog wat we gingen doen en bij welke organisatie we hoorden. Soms mochten we het kamp niet in of kwamen we zelfs niet meer over de brug die 1 km van het kamp verwijderd was, elke keer om een andere reden. Soms mochten we het busje buiten het kamp parkeren en de spullen het kamp indragen. Soms mochten we alleen lopend zonder spullen het kamp in. De volgende dag waren ze soms weer supervriendelijk en konden we gewoon doorrijden of wezen ze ons op de onofficiële weg...Er was nog een ‘dirt road’ waar meestal geen politie stond en die konden gebruiken, totdat de politie hem gebarricadeerd had. Helaas kon ik soms dus niet het kamp inkomen om de chai te doen. Dan vroegen de mensen: “chai?” En moest ik antwoorden “mafi chai…boekra inshallah…” –“geen chai…hopelijk morgen…” Eind mei werden vrijwilligers en journalisten helemaal geweerd en begon de ontruiming. Achtergelaten tenten en spullen werden gebulldozerd. Ik heb een paar dagen later nog met een groepje mensen een paar bruikbare dure UNHCR-tenten kunnen redden. Mensen moesten in bussen stappen om naar de ‘military camps’ (officiële kampen) gebracht te worden, zonder dat ze wisten naar welk kamp ze zouden gaan. Sommige mensen besloten niet in te stappen, omdat de geruchten gingen dat de military camps nog slechter waren dan Idomeni en vooral omdat mensen bang zijn om vergeten te worden in die military camps. Er worden daar namelijk geen journalisten en weinig vrijwilligers toegelaten. De kampen Het verschilt per kamp hoe het leger omgaat met vrijwilligers en hoe de omstandigheden zijn. Maar voor alle kampen geldt zo’n beetje dat ze zich buiten loopafstand van de stad bevinden, vaak midden op een industrieterrein en bijvoorbeeld in een oude vieze industrieloods, of staan de tenten buiten in de volle zon. Het eten ‘wisselt af’ tussen aardappelen, pasta en rijst zonder groenten. Er zijn te weinig douches en te weinig warm water, smerige dixies, verschrikkelijk veel muggen en er is niks te doen. In sommige kampen wordt de situatie verbeterd door aanwezige vrijwilligers, zoals bijvoorbeeld in Sindos-Karamanlis waar ik 10 dagen heb geholpen. Swisscross doet daar fantastisch werk: het levert extra eten en drinken, houdt de chai tent draaiende, heeft een schooltje opgestart, faciliteert initiatieven van de mensen zoals een naaiatelier en neemt mensen mee naar het strand. 1500 mensen, 1 douche Maar in andere kampen zijn de omstandigheden echt verschrikkelijk...Ahmad, een vriend van mij, verblijft in een kamp waar veel problemen zijn. Er leven 1500 mensen en er is maar 1 werkende douche. Er zijn geen aparte wc’s of wasplekken voor vrouwen en kinderen waardoor die ’s avonds niet naar de wc durven. Een paar weken geleden is een 18-jarig meisje bezweken aan de hitte en gebrek aan medische hulp. Laatst waren mensen ziek geworden van het eten en sindsdien is er een hongerstaking gaande. Ondanks de verschrikkelijke situatie in zijn kamp probeert Ahmad positief te blijven. Zijn vrolijke lach gaf hem in Idomeni de bijnaam ‘Smiling Ahmad’. Om zichzelf bezig te houden, anderen te helpen en om werkervaring en connecties op te doen voor toekomstig werk, helpt Ahmad zoveel hij kan met de aanwezige vrijwilligers. In Idomeni hielp hij ’s sochtends met de hummus distribution, leerde hij ’s middags Engels, Duits en Spaans in het culturele centrum en hielp hij ’s avonds bij de chai tent. Ahmad, hoe kan ik helpen? Ik heb nog regelmatig met hem en andere vrienden (vluchtelingen) contact via Whatsapp en Facebook. Laatst vroeg ik hem wat ik het best kan doen om te helpen, vanuit thuis of als ik terug ga naar Griekenland. Hij antwoordde dat het al genoeg is als ik er gewoon ben, hij mist me. Ook vindt hij het een goed idee om bewustzijn te vergroten en persoonlijke verhalen te delen van de mensen die vastzitten in Griekenland. Ik zal daar binnenkort mee beginnen onder de nieuw opgerichte vrijwilligersorganisatie van een vriend: “Everyday, just a smile” (https://www.facebook.com/everydayjustasmile, https://everydayjustasmile.com). HELP. Ik mis ook alle mensen daar en ga in oktober terug om onder andere onder met die organisatie te werken. Als je mensen direct wilt helpen, kun je geld overmaken naar het IBAN nummer van “Everday, just a smile” of contact met mij opnemen voor mijn rekeningnummer. Ik zal er voor zorgen dat er gekocht wordt wat er op dat moment het meest nodig is - bijvoorbeeld groente, schoolspullen, speelgoed, hygieneproducten of kookplaten. Daarnaast zijn vrienden in Thessaloniki bezig met een geweldig project om woningen en hulp te bieden aan kwetsbare mensen, zodat ze weg kunnen uit de kampen. Ik hoop ook met hun project mee te kunnen werken zodra ze het echt kunnen gaan opstarten (https://www.youcaring.com/the-most-vulnerable-refugees-in-northern-greece-619523, http://filoxenia-intl.org). Zelf iets doen, vanuit Griekenland of Nederland? Als je ook wilt helpen in Griekenland, check www.greecevol.info en https://www.facebook.com/groups/greecevolinfopoint of neem contact met mij op ([email protected]). Als je iets vanuit Nederland wilt doen, kun je mensen in je omgeving bewust maken van de situatie, petities tekenen, meedoen aan demonstraties en zelf politici benaderen, meedoen aan solidariteitsacties, vluchtelingen in je buurt helpen of gewoon een praatje mee maken. Om op de hoogte te blijven van de situatie volg https://www.facebook.com/areyousyrious. Linda Knoester Uitje naar de kust van Thessaloniki. V.l.n.r.: Mohammed, één van de coordinatoren van Hummus Rights project en momenteel werkzaam bij Filoxenia- perfect Engels sprekende IT-nerd/workaholic uit Gaza (Palestina), Ahmed beautiful eyes - student Tourisme uit Hama (Syrië), ik - afgestudeerd milieuwetenschapper uit Leiden (Nederland), Tarek – coördinator van de chai tent in Sindos camp (Palestijns, geboren in Syrië), Smiling Ahmad - student Journalistiek (uit Damascus, Syrië) [1] De Hulpkaravaan naar Griekenland is een stichting die hulpgoederen inzamelde in Nederland en België en die naar vluchtelingen in Griekenland heeft gestuurd, in nauwe samenwerking met lokale vrijwilligersinitiatieven. Meer informatie: www.hulpkaravaangriekenland.nl.
[2] Het aantal asielzoekers is helemaal niet zo groot in vergelijking tot de Europese bevolking (aantal asielzoekers per jaar is 0.0026% van de Europese bevolking). De 6 rijkste landen ter wereld bieden samen maar aan 9% van alle vluchtelingen asiel. De helft van de wereldwijde vluchtelingen (12 miljoen mensen) worden opgevangen in Turkije, Jordanië, bezet Palestijns gebied, Pakistan, Libanon en Zuid Afrika (https://www.oxfam.org/sites/www.oxfam.org/files/file_attachments/mb-a-poor-welcome-refugees-180716-en_0.pdf). Heb je dat ook, dat je statistiekjes probeert te vertalen naar je eigen omgeving? Als ik bijvoorbeeld hoor dat ongeveer één op de tien mensen wel eens homoseksuele gevoelens heeft, dan reken ik dat meteen om naar mijn werk (4 homo’s op de afdeling? Wie!) of naar een klimhal (elke dag een stuk of 10-15...da's best veel!). Nou, maak je borst maar nat: één op de vijf Nederlanders heeft een paniekstoornis (gehad). Dat zijn er meer dan er homo’s op mijn werkafdeling rondlopen! En dan heb ik het nog niet eens over die één op de drie die ooit in zijn leven met de psychiatrie in aanraking komt. Ja, dat betekent dus dat als je lekker in de bioscoop zit, hetzij je linker- of je rechterbuurman of jijzelf ooit in de psychiatrie belandt, aldus Marjolijn van Kooten en Bram Bakker in hun theatershow “Geen Paniek”. Zoals ze het zelf zo mooi verwoorden: “Met paniek bedoel ik niet het gevoel dat je overvalt als je bij de kassa staat en ontdekt dat je portemonnee nog thuis ligt, of wanneer je bijna voor een rijdende tram stapt. In mijn wereld is dat een ‘lichte ongerustheid’. Een paniekaanval is heel wat anders. Stel je even voor dat je in de auto zit, je rijdt lekker door, 130 kilometer per uur en OPEENS is er een bocht die je niet had zien aankomen en je gaat in volle vaart op de vangrail af. Voel je? Van de ene op de andere seconde druipt het zweet van me af, mijn hart bonkt mijn borstkas uit, ik voel me misselijk en de zenuwen gieren door mijn lijf. En ik heb daar geen snelweg voor nodig; dat gevoel kan me gewoon thuis, zittend op de bank, overspoelen.” Terug naar paniekstoornissen. Marjolijn van Kooten is een cabaretière met een angststoornis – onmogelijke combi, zou je zeggen. Afgelopen jaar ging ik naar een theatervoorstelling die zij maakte samen met de tegendraadse psychiater Bram Bakker. De voorstelling kan ik voor 50% aanraden: Marjolijn was geniaal (bijvoorbeeld aan de piano waarbij ze 100 fobieën opratelt en halverwege met een gezonde dosis zelfspot roept “en dan nu allemaal samen: het refrein!”), Bram Bakker mislukte voor mijn gevoel in een poging cabaret en hoorcollege te mixen. Het gebeurt niet vaak dat je ná een goede theatervoorstelling het bijbehorende boek leest en dat het beter is dan de voorstelling zelf. Het gebeurt mij evenmin vaak dat ik enthousiast ben over een boek vóórdat ik het al helemaal uitgelezen heb. Fragment uit “Schijtluis”; Marjolijn beschrijft haar eerste bezoek aan een psycholoog (niet Bram). “De man die me komt ophalen bevestigt al mijn vooroordelen over mensen uit deze sector. Hij draagt schoenen met spekzolen en straalt onzekerheid uit. Hoe moet ik van hem nou wat leren? Ik kan zo’n man echt niet serieus nemen. Toch helpt het me dat ik hem een beetje een sukkel vind; ik voel daardoor niet de noodzaak om indruk op hem te maken en durf voor het eerst tegen iemand anders dan mijn vriend eerlijk te zijn over mijn angst.” k wil hier even ongegeneerd reclame maken (zonder enig eigenbelang overigens). Marjolijn schrijft met bewonderenswaardige humor over angststoornissen, de symptomen, duizend en één pogingen om er iets aan te doen en het leven ermee (wat in geval van een cabaretier verrassende verhalen oplevert). Naast een autobiografisch, chronologisch verhaal wat langzaam opbouwt van “een beetje paniekklachten” tot “leven met een angststoornis”, doorspekt ze het boek met achtergrondinformatie en ervaringscommentaar van BN’ers zoals Sylvia Witteman, Ingmar Heytze en René van der Gijp. Dit levert geen warrig weefverhaal op zoals je misschien nu vreest, maar een zeer afwisselend en zelfs een beetje spannend boek. Marjolijn van Kooten schrijft over paniekstoornissen zoals Myrthe van der Meer over depressies en psychiatrische ziekenhuizen [1]: vol humor, met spanningsboog en zeer leerzaam. Ik vond het prachtig om eens een levensverhaal van een collegapatiënt van A tot Z te lezen, inclusief ups en downs, zwarte humor, voortschrijdend inzicht, ezelstenen, zelfspot, rare vriendschappen en nog raardere trekjes (zeer herkenbaar: je komt op een nieuwe plek en checkt meteen waar de dichtstbijzijnde wc is). In Schijtluis laat Marjolijn van Kooten zien hoe een paniekstoornis schijnbaar gewone levensdingen tot totaal onmogelijke bergen kan maken (overigens niet zo herkenbaar voor mij). “(…) Waar ik me onder andere zorgen om maakte is hoe ik het zou moeten aanpakken als ik de Staatsloterij zou winnen. Want achterop het lot staat: “Prijzen boven de €10.000 kunt u op het hoofdkantoor van de Nederlandse Staatsloterij op afspraak op uw rekening laten bijschrijven. Paleisstraat 5, Den Haag.” Ging ik opzoeken waar dat is. En dat is dus in het centrum van Den Haag. Waar het natuurlijk druk is. Waar de kans op een paniekaanval groot is. Bij de gedachte alleen al brak het zweet me uit. Een tijdje heb ik daarom geen Staatsloten meer gekocht, om geen risico te lopen. Voor je het weet ben je de lul.” Kortom: lees dit boek! Lezenswaardig voor collega-paniekpatiënten (20% van jullie dus), familie en vrienden van paniekpatiënten (40%?) en gewoon geïnteresseerde burgers of mensen die van humor houden (restpercentage). Te leen bij mij vanaf volgende week, daarnaast ook gewoon verkrijgbaar via de betere boekhandels [2], haar eigen website [3] en bol.com [4]: Marjolijn van Kooten - “Schijtluis” . [1] Wat, ken je Myrthe van der Meer niet??? Ze schreef twee briljante boeken die dropen van de zwarte humor over het gestoorde leven in een psychiatrisch ziekenhuis en alles wat daarbij komt kijken: PAAZ en UP. Zie www.myrthevdmeer.nl.
[2] Bijvoorbeeld Van der Velde: www.boekhandelvandervelde.nl. [3] marjolijnvankooten.nl/boek/schijtluis/ [4] www.bol.com/nl/p/schijtluis/9200000027390094/ Na mijn eerste verhaal over groepstherapie reageerde een vriendin: “ik krijg ook zin om een groep te zoeken!”. Ja, ik vertelde een enthousiast verhaal. Tijd voor een beetje nuance! Groepstherapie is niet altijd fijn, niet altijd nuttig en soms zelfs contraproductief. Dat ik zo enthousiast ben over deze groep, is omdat er allerlei stukjes kloppen. Een groep is niet zo maar een groep: de aard van het samenzijn wordt bepaald door de samenstelling (problematiek, voorgeschiedenis en mensentypes) en de vorm (frequentie, duur, doorloop, structuur). Doe mij maar dertigjarigen met angst Ik heb op dit moment een groep die precies aansluit bij wat ik nu nodig heb. Onze groepsleden hebben allemaal een probleem met angst, in tegenstelling tot een eerdere groep waar ik in zat en waarin ook allerlei andere klachten speelden waar ik niet zoveel van kon leren of mee kon doen. Iedereen in deze groep heeft ook al een individueel behandeltraject erop zitten, wat heel prettig is omdat alle problemen aan de oppervlakte al grotendeels zijn opgelost; wat overblijft zijn de diepere doorpraatproblemen. Over die problemen kunnen we goed samen praten, want we hebben allemaal ongeveer dezelfde leeftijd (25-35) en achtergrond (ik weet niet of er op geselecteerd is, maar toevallig hebben we allemaal hbo of universiteit gedaan). Hoe dan? Ook de vorm werkt goed voor mij, nu. Ik heb de neiging te vergeten wat er drie dagen geleden goed of slecht ging, maar als je tweemaal per week bijeen komt heb je niet de tijd om te vergeten en komen er sneller dingen op tafel. Het feit dat we een afgebakende periode hebben en een wisseling tussendoor, werkt voor mij ook beter dan een oneindig doorlopende groep en groepsleden die op willekeurige momenten komen en gaan. Kortom: alle reden voor mij om nu lyrisch te zijn. Maar in een andere tijd, met andere mensen... Het kan verkeren. Twee jaar geleden zat ik in een groep met mensen met heel andere problemen, met wie ik veel minder had en wat veel meer het karakter van een klassieke praatgroep had. Omdat we maar één keer per week bijeenkwamen, wist ik zelden wat er niet lekker liep in mijn leven en gooide ik soms een maandlang niks op tafel. Er zat een jongen in die moeite had om dingen gedaan te krijgen in zijn leven, en wellicht was dat ook een van de redenen waarom hij al tweeëneenhalf jaar in de groep zat, terwijl de maximumperiode eigenlijk twee jaar was. Ondanks aandringen van de therapeuten kon hij er zelf maar geen punt achter te zetten. Afvalgroep voor anorexiameisjes Allemaal eenzelfde probleem hebben kan ook averechts werken. Ik ken verhalen van anorexiameisjes die elkaar gingen opjutten en dieettips uitwisselen tijdens groepstherapie, waardoor de therapie juist de verkeerde kant op ging. Ik heb ook wel eens gehoord van depressievelingen die tien weken met elkaar opgescheept waren, allemaal alleen maar mismoediger werden en na deze (korte!) periode zich alleen maar nog slechter en falender voelden. Nee, groepstherapieën zijn niet altijd geweldig. Die van mij, nu, op dit moment, echter wel. Wordt vervolgd! TL; DR? Voor de luie lezers en beelddenkers: een schematische samenvatting van factoren die de mate van succes van groepstherapie voor jou/nu beïnvloeden ;)
Sinds dit voorjaar zit ik twee ochtenden in de week in groepstherapie en als ik dat vertel, merk ik dat veel mensen niet zo goed begrijpen hoe ze daarop moeten reageren. Is dat…fijn? Iedereen heeft een bepaald beeld bij groepstherapie. Vaak denken mensen dat het een soort buddygroep is waarin je één voor één vertelt hoe kut je leven is. Ah, dat is het dus niet. Groepstherapie is zoveel meer! Het is intervisie XXL, het is mijn privé Big Brother, het is een laboratorium voor de werkelijkheid, het zijn anonieme mensen die jou door en door kennen. Vandaag neem ik jullie mee in de wondere wereld van de groepstherapie, en aangezien die in totaal 8 maanden duurt, vermoed ik dat dit een sequel gaat worden. What happens in the group...
Tja, waar te beginnen? Dat is een uitdaging: ik mag namelijk niks vertellen over de mensen. “What happens in the group, stays within the group”. Daarom zal je mij geen namen, beroepen of woonplaatsen horen noemen en zal ik vaak ieder lid met "hij" aanduiden. Gelukkig blijft er een boel over wat, zelfs in geanonimiseerde vorm, prachtig vertelvoer is. Beginnen bij het begin Allereerst: wat gebeurt er als zo’n groep bij elkaar komt? Nee, het is dus niet het idee dat we stomweg het rijtje afgaan en dat ieder even iets moet vertellen. Erger nog: er is geen structuur! De enige structuur is de lengte van de sessies: we beginnen om strak negen uur ’s ochtends en om half elf zegt één van de therapeuten “het is tijd, we stoppen hier voor vandaag”. Dinsdagochtend, negen uur, geen koffie (want dat leidt af). Daar zit je dan, met zijn achten plus twee therapeuten in een cirkel van plastic stoelen. Wie begint er met iets te vertellen? Vaak is er wel iemand die iets op zijn hart heeft, iets wat hij heeft meegemaakt of wat hij gewoon kwijt moet. Soms is er een tijdje een stilte, en dat is minstens zo interessant: waarom is het stil? Wil niemand iets delen, wie is er bang, wie leeft in een roes en denkt niet na? Enzovoorts. Luister jij naar je moeder of naar je vrienden? Het idee van de groep is niet dat je alleen vertelt wat je dwars zit; het echte gedeelte start pas nadat je er iets uitgegooid hebt. In feite is groepstherapie één groot sociaal experiment, dat welliswaar begeleid wordt door twee therapeuten, die het liefst zo min mogelijk ingrijpen. Als iemand ergens over begint, gaan de anderen vanzelf vragen stellen. Bijvoorbeeld “Wat zei je partner/collega/klasgenoot toen je dat vertelde?”, “Waar was je dan bang voor, wat zou er kunnen gebeuren als je...?” of “Je zegt nou wel dat het goed afliep, maar je kijkt nog best wel boos. Wat zit daar nog?”. Kortom, er wordt af en toe flink diep gegraven en eigenlijk zit je er niet met twee, maar nog zeven andere therapeuten. Het voordeel van buddy’s die commentaar leveren in plaats van professionele therapeuten met wie je een één-op-één-gesprek hebt, is dat je soms sneller iets aanneemt van een collega-ervaringsdeskundige dan van een therapeut die jou vanuit een professioneel en gezond perspectief bekijkt. Vergelijk het met je moeder die vindt dat je vroeger naar bed moet, of je sportvrienden die bezorgd zeggen “zou je niet wat meer moeten slapen”. Sociaal laboratorium De gesprekken met je groepsgenoten zijn in de eerste plaats dus een soort intervisiegesprekken; nuttig, kan ik iedereen aanraden. De tweede en de derde laag zijn het echter nog veel meer waard! De groepstherapie is in feite ook een sociaal laboratorium, waar je interacties kan analyseren en waar je kan experimenteren met gedrag. Een voorbeeldje: een veel gestelde vraag tijdens onze sessies is “Hé, hij zei net iets en toen leek er iets bij jou te gebeuren. Wat was dat?”. Ja, ga dan maar eens naar jezelf kijken. Ja…ik was geïrriteerd. Maar waarom eigenlijk? Heel vaak zijn er sociale patronen, vaste reacties, gewoontes, intuïties en allergieën waar je je helemaal niet bewust van bent maar die met je hele leven verweven zijn. Tijdens de groepssessies komen deze patronen gegarandeerd een keertje naar boven en duiken we vervolgens de diepte in. Een andere veelvoorkomende vraag is “Waar denk je dat dat vandaan komt? Heb je vroeger iets meegemaakt waardoor je nu…?”. Afschuwelijk afgezaagd om iedere keer weer naar je jeugd of je vorige relatie terug te keren, maar ja: clichés zijn clichés omdat ze nou eenmaal vaak een kern van waarheid hebben. De derde dimensie Er zit nog een derde dimensie aan het sociale proces. Dat er geen structuur is, betekent ook dat je automatisch groepsprocessen krijgt. Naar wie wordt altijd geluisterd en wie durft zich nooit uit te spreken? Wie overschreeuwt de rest, wie verzwijgt zijn problemen en wie is de klokkenluider? De sessies gaan letterlijk over ruimte nemen: als het al 89 minuten over anderen gaat maar jij zit ergens heel erg mee, trek je dan je bek open voor de tijd om is of hou je het binnen? Hoe ga jij eigenlijk met anderen om? En ook daarmee kan je experimenteren. Ga maar eens proberen om in de groep vaker naar anderen te vragen, tien seconden je mond te houden of je echte gevoelens uit te spreken. Oh, ik zou hier nog uren over door kunnen vertellen! Wordt vervolgd dus… Mijn vader had een bijzondere oom: Oom Jan. Voor mij was Oom Jan ongeveer even fascinerend als Oom Willibrord van Jan Terlouw of een willekeurig personage van Roald Dahl. Een oom die in principe een gewoon mens is maar met wie je altijd in ongewone avonturen belandt. Zo’n oom die op verjaardagen onverwachts kan binnenvallen, midden in de winter bruinverbrand of ’s zomers met een exotische outfit waar de verhalen vanaf springen. Een oom die een beetje detoneert in serieus gezelschap maar die jou regelmatig serieuze levenslessen leert. Ik heb Oom Jan nooit ontmoet. Mijn vader en een deel van zijn broers en zussen zijn reeds dood of worden oud, dus op het spoortje verhalen in mijn hoofd na, vallen de verhalen van Oom Jan bijna stil. Het archief van Oom Jan stond echter nog op de zolder van mijn moeder. Vorig jaar besloten zij en een jongere broer van mijn vader om het aan het IISG [1] te doneren. Hun korte briefje erbij was voor mij het vonkje om het verhalenvuurtje weer eens op te stoken! Hoe bijzonder? Dat Oom Jan bijzonder was, is in een paar woorden samen te vatten. Hij kwam uit een redelijk christelijk, nuchter Twents nest en kreeg het voor elkaar om zowel pacifist, vegetariër, homoseksueel als moslim te zijn. Ter referentie: we hebben het over de tweede helft van de vorige eeuw. Oom Jans leven begon rond de eeuwwisseling in een hervormd gezin in Almelo. Hoe christelijk dit gezin precies was weet ik niet – ik weet wel dat een aantal van Oom Jans neven en nichten (dus mijn ooms en tantes) later een behoorlijk fanatiek pad op zouden gaan. “Neef X is niet op de familiedag, want hij is bijbels uitdelen in China”. Oom Jan zelf was niet zo christelijk; getuige zijn archief verdiepte hij zich vanaf zijn studententijd in geweldloosheid, pacifisme, communisme, socialisme, humanisme, theosofie en de islam. De “zorg voor je naasten” was iets wat hij wel van huis uit meegekregen had: het verhaal gaat dat hij tijdens zijn studietijd zijn vaders meubelzaak binnenstapte om om een nieuw bed te vragen. Want een arme vriend had geen bed - "en wij hebben er thuis nog zo vele staan…” Wetenschapper voor vegetariërs Na zijn studie (we schrijven eind jaren twintig) kwam hij in het toenmalig Nederlands Indië terecht, op een vakgebied dat hem later een hoge pief bij de FAO zou maken. Hij was scheikundig ingenieur en kwam te werken bij het Scheikundig Laboratorium van de Plantentuin te Buitenzorg (Bogor). Niet verwonderlijk voor een principieel vegetariër was veel van zijn wetenschappelijk onderzoek gericht op duurzame (eiwit- en vitaminerijke plantaardige) voedselproductie in de regio. Wel verwonderlijk voor een Nederlander, was dat hij zowel tijdens de Japanse bezetting als in de jaren na de onafhankelijkheidsverklaring in Indonesië bleef werken. Wellicht hielp het dat hij de onafhankelijkheidsbeweging steunde – ook al een ongewoon standpunt voor een blanke man in die tijd. Zijn betrokkenheid bij de Indonesiërs ging verder dan verbale steun. Hij schijnt regelmatig Indonesische studenten naar Nederland gestuurd te hebben om te studeren; ze woonden dan in zijn pied-à-terre in Den Haag, dat hij had voor het geval dat hij zelf weer eens in het land was. Als hij dan vervolgens zelf weer eens Nederland bezocht, waaide hij zomaar bij zijn zus Sophia binnen, logeerde bij familie of in zijn zomerhuisje in het Grote Bos[2]. Overigens wist de familie niets van deze weldaden af. Pas op het moment dat Oom Jan overleed, kwam men er achter dat er een aantal extra “nabestaanden” in zijn huis zaten met wie men rekening had te houden. Ze mochten hun studie uiteraard afmaken op kosten van de erfenis. Van COC tot FAO Oom Jan had geen kinderen en of hij een partner had is mij onbekend – volgens de archieven "bezigde hij de homofilie amper", maar dat gaat verder in de nevelen gehuld, zoals bij vele homoseksuelen in die tijd. Oom Jan wist al vroeg dat hij homo was, maar bij gebrek aan COC [3] en andere openbare bronnen was het nog een heel vraagstuk wat dat “homo zijn” in je leven betekende en bijvoorbeeld hoe je een “coming out” moest maken. In de correspondentie met lotgenoten uit die tijd kunnen we lezen hoe ze daar mee worstelden… In tegenstelling tot Oom Willibrord was Oom Jan meer dan een rare snuiter: in de jaren zestig en zeventig reisde hij de wereld rond als adviseur voor de FAO, onder andere in Afrika. Aan zijn bezoek aan Caïro heeft hij zijn moslimschap te danken. Als boekenliefhebber en wereldmens was hij zeer nieuwsgierig naar de beroemde al-Azharmoskee [4], maar daar aangekomen kreeg hij te horen dat hij alleen naar binnen kon als moslim. “En wat houdt dat dan in, moslim zijn?” vroeg hij met een ironische grijns die ik me levendig kan inbeelden. “Verklaren dat er maar één god is en dat Mohammed zijn profeet is.” – hetgeen hij spontaan deed. En dus werd hij dertig jaar later als moslim begraven in Den Haag. Ik heb geen familielid kunnen vinden dat hem ooit heeft zien bidden, laat staan vijfmaal per dag naar het oosten [5], maar zijn Indonesische vrienden waren er van overtuigd. Op avontuur met Oom Jan De mooiste verhalen die ik mis, die mijn vader me niet meer kan vertellen en die mijn jongere oom niet kent, is hoe Oom Jan zomaar binnen kon vallen en midden in de Koude Oorlog kon zeggen “Kom, we gaan morgen naar Tsjechië.” en dan mijn vader meenam naar de andere kant van het IJzeren Gordijn. Hierbij horen verhalen over strenge Tsjechische douaniers die met Ghandiaanse vriendelijkheid overgehaald werden om toch eventjes de slagboom omhoog te doen, over illegaal kamperen in het grensgebied en over Oom Jan die in een park midden in Berlijn zo bloot mogelijk ging zonnen, tot schok van zijn jonge reisgenoten – dat dééd je toch niet! Na zijn pensionering kwam er wat vastigheid in zijn reizend leven. De vastigheid bestond uit ’s zomers in het buitenhuisje wonen en ’s winters op Bali leven. Tot aan zijn dood woonden er nog Indonesische studenten in zijn Haagse huis. Af en toe waaide hij binnen bij familie, door zijn yoga-oefeningen (en warme winters?) nog topfit. Op zijn tachtigste demonstreerde hij nog even de Sirsasana (hoofdstand) op het parket bij mijn ouders. Je vraagt je dan af, hoe eindigt het leven van zo’n man? Op 27 september 1984 werd hij in Den Haag doodgereden door een tram. De vliegtickets naar Bali zaten al in zijn zak. [1] Het IISG, voluit “Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis”, is een instituut dat de geschiedenis van werk, werkenden en arbeidsverhoudingen wereldwijd onderzoek doet en verzamelt. Website: https://socialhistory.org/nl. [2] In mijn herinnering klinkt dit veel idyllischer dan datgene wat je vindt als je het gaat googlen. http://www.rcn.nl/nl/vakantieparken/nederland/utrecht/rcn-het-grote-bos/home. [3] Het COC, oftewel “de Nederlandse Vereniging tot Integratie van Homoseksualiteit”, is opgericht in opgericht in 1946 en daarmee naar eigen zeggen de oudste nog bestaande LHBT-belangenorganisatie ter wereld. Meer over de afkorting en de ontstaansjaren van het COC is te vinden op hun website: http://www.coc.nl/over-ons. Oom Jan was secretaris van het COC van 1948 tot 1950. [4] Aldus Wikipedia: Al-Azhar-moskee ('de moskee van de meest glansrijke') is onderdeel van een van de meest eerbiedwaardige instituten van Caïro. Het is een onderdeel van de Al-Azhar-universiteit. [5] Overigens kan ik me goed voorstellen dat hij best had willen bidden naar het oosten door het te zien als persoonlijke variatie op “eert uw vader en moeder”. Die woonden immers in Almelo – het oosten dus. Alweer een tijd geleden vroeg Elisabeth mij of ik een gastblog wilde schrijven. Na een volmondig “ja” zijn er inmiddels toch zeker 4 maanden verstreken. In de tussentijd had ik wel ideeën, maar veel verder dan een paar zinnen ben ik nooit gekomen. Een week geleden overleed mijn oma en ondanks dat ik niet echt goede band met haar had, is juist haar overlijden de aanleiding tot de ervaring die ik met jullie wil delen. Ik schrijf dit niet enkel om te delen (al staat de overtuiging: “delen is helen” hoog op mijn lijstje), maar misschien ook wel een beetje om de chaos aan gedachten in mijn hoofd te structuren. De spiegel liegt niet
Structuur is ook wel hét woord om mee te beginnen. Structuur, perfectionisme & controle: de woorden die passen bij het 16-jarige meisje met Anorexia Nervosa dat ik was. Nauwelijks eten, maximaal bewegen en altijd voldoen aan de regels die ik aan mezelf stelde. Nooit goed genoeg zijn en de lat altijd weer iets hoger leggen met school, beweging, sociale contacten. Met alles eigenlijk. Wanneer de weegschaal mijn persoonlijke streefgewicht aangaf mocht (lees: MOEST) het nog net wat minder. De spiegel liegt immers niet en laat toch duidelijk het beeld zien van een meisje met een normaal figuur. Mezelf opmeten door het rondje tussen duim en wijsvinger rond mijn bovenarm te doen en dan nog steeds datzelfde mollige meisje in de spiegel zien. En dat alles met het idee dat ik de boel nog helemaal onder controle had. Totdat ik besefte dat ik de controle helemaal kwijt was. Natuurlijk had mijn omgeving dit allang door, maar ook zij stonden met hun rug tegen de muur… Familiepatronen Inmiddels een goede 9 jaar later sta ik met mijn ouders en broertje rond de kist van mijn oma. Er gebeurt van alles. Mijn moeder en broertje huilen, mijn vader staat ernaast en ik voel het aloude gevoel terugkeren: “ik moet sterk zijn en moet er voor iedereen zijn”. Ik voel dat ik het liefst zelf zou verdwijnen om de anderen alle ruimte te geven. Ik voel hoe ik verhard en mezelf groot hou, hoe ik mijn broertje ondersteun en tegelijkertijd mijn ouders draag. Ik voel het verdriet van mijn moeder en broertje en vraag me af waar het mijne is gebleven. Tegelijkertijd neem ik het mezelf kwalijk dat ik niet kan huilen om mijn oma, die, hoewel soms op een ongepaste en niet goed afgestemde manier, zielsveel van ons hield. Nadat we echt afscheid hebben genomen en mijn oma hebben begeleid tot het moment dat ze de oven in is gegaan, rijden we gevieren naar Bilthoven. Langs het oude huis van mijn oma en opa, waar ik ook nog een periode heb gewoond. Een periode waarin ik totaal niet lekker in mijn vel zat en de combinatie van een blessure en een heftige stage van alles bij mij triggerde. Eenzaamheid. Een hoge druk op mezelf. Het alleen willen of moeten doen. Onrust. Terug naar het verleden De dag na de crematie sta ik gebroken op. Ik zie op tegen de dag die volgt, waarin ik ’s avonds naar het huis van mijn ouders zou gaan. Mijn moeder heeft gevraagd of ik kom helpen. Ze heeft verschillende vriendinnen uitgenodigd om te komen eten, omdat we de crematie in besloten kring hebben gedaan. ’s Ochtends belt ze me op of ik zin heb ik koffie in de stad. Ik zeg “ja”, omdat ik aan haar stem hoor dat ze behoefte heeft aan aanspraak. Als we samen in de stad zitten, voel ik dat ik niet de energie heb om er te zijn. We zitten naast elkaar en praten over koetjes en kalfjes, terwijl we beide in “ons hoofd” zitten. ’s Middags klim ik wat routes en besef me dat ik ’s avonds helemaal niet naar huis wil, dat dat de laatste plek is waar ik wil zijn. Alles daar brengt me nu terug naar de tijd waarin ik me verschrikkelijk heb gevoeld. Ik besef dat de laatste dagen oude patronen in ons gezin hebben bovengebracht, waarbinnen ik niet weet wat ik met mezelf aan moet en hoe ik me staande moet houden. Mijn gedachtes zijn overal en nergens en ik bedenk allerlei uitvluchten. Ik voel dat ik op slot zit, maar heb tegelijkertijd zoveel behoefte om me te uiten. Ik heb de sterke behoefte om me op allerlei andere manieren uit te drukken, omdat praten me niet lukt. Ik schrik van mijn eigen gevoelens, maar voel tegelijkertijd het 'oude genoegen' dat ik dit zo voel. De vertrouwde emotionele rust na de fysieke uitputting en pijn, met het zwarte idee dat dít is wat ik waard ben. Zijn met wie je was Op het moment dat ik de achterdeur van het huis van mijn ouders, het huis waar ik tot mijn 18e heb gewoond, open doe, breek ik. Ik kan het niet langer inhouden en er komt een stortvloed aan tranen uit. Mijn moeder is overrompeld en probeert me te ondersteunen. Ik geef aan dat ik er niet bij zal zijn die avond, dat ik er niet kan en wil zijn. Ik voel dat ik haar hier pijn mee doe, maar tegelijkertijd lucht het intens op. In eerste instantie probeert ze de mist aan gedachtes uit mijn hoofd te praten, maar uiteindelijk laat ze het gaan en kan ik me letterlijk en figuurlijk terugtrekken in mijn eigen wereld. De volgende ochtend word ik een stuk lichter en rustiger wakker. Ik besef me dat het overlijden van mijn oma niet alleen een verlies is, maar dat ze me met haar overlijden misschien ook wel een grootste cadeaus heeft gegeven. Ze heeft me de kans gegeven om patronen te doorbreken die mij een tijdje in hun ban hebben gehouden. Ze heeft me de kans gegeven om een stukje af te sluiten, zonder dat ik hiervoor terug heb hoeven grijpen op patronen die mij een periode hebben helpen overleven. Ik hoef niet meer dat 16-jarige meisje van toen te zijn, maar ben de 25-jarige dame die ik nu ben mét haar verleden, kwetsbaarheden en kracht. Katinka |